Uitgever | Vossiuspers UvA |
Uitgavejaar | 2010 |
ISBN13 | 9789056296254 |
Taal | Nederlands |
Type | Paperback |
Tijdens haar oratie gaat Saskia de Bodt na hoe het vak van illustrator zich heeft ontwikkeld op het snijvlak van de kunst enerzijds en de literatuur anderzijds. Ze constateert hoe illustratie, vanwege het narratieve aspect, het in de kunstgeschiedenis altijd heeft moeten afleggen tegen de autonome kunst. En hoe literatuurhistorici en filologen het woord altijd boven het beeld hebben gesteld. De Bodt geeft invalshoeken en aanknopingspunten voor onderzoek in dit nieuwe vakgebied. Aan de hand van onder meer de illustraties bij de sprookjes van Andersen en de fantastische verhalen en gedichten van Edgar Allan Poe toont ze aan dat juist het beeld bij teksten onverwachte informatie kan opleveren, bijvoorbeeld over beeldvorming in een bepaalde tijd. Omdat illustraties doorgaans een groter publiek bereiken dan autonome kunst, is hun invloed groter, al is die niet altijd even gemakkelijk meetbaar. De Bodt stelt de vraag of het niet vooral de plaatjes zijn die klassieke verhalen als Alice in Wonderland, de Grote Vriendelijke Reus en Jip en Janneke zo lang actueel houden. Beeld is universeler, veroudert minder snel dan tekst. Bijna niemand leest nu nog Vondel in de oorspronkelijke taal, maar we staan wel collectief voor het werk van Rembrandt en tijdgenoten. Wordt het niet eens tijd dat we op school behalve 'tekst verklaren' ook 'beeld lezen' krijgen? Met haar studenten hoopt De Bodt de komende jaren aan een serieuze geschiedenis van de illustratie in Nederland en Vlaanderen te werken.